De Staat die aan dit Bestaan Voorafging

🔹 Ben je je bewust van je onwetendheid? En geef je dat toe?
🔹 Zou onwetendheid de oorsprong kunnen zijn, en kennis slechts de uitzondering?
🔹 Hoe kan kennis voortkomen uit onwetendheid, zoals licht uit het hart van de duisternis ontstaat?
🔹 Is het bestaan de sleutel tot het begrijpen van wat eraan voorafging — of is het begrijpen van wat eraan voorafging juist de fundering?
🔹 En hoe houdt dit alles verband met het idee van de Heilige Drie-eenheid?

🔹 Is gnosis slechts een spirituele ervaring, of een vorm van kennis die op een dag kan worden omgezet in technologie?
🔹 Hoe kan wetenschap dit soort kennis tastbaar maken?
🔹 Bewegen we naar een wereld waarin gnosis voor iedereen toegankelijk wordt? En is elk mens van nature in staat om een gnosticus te worden?

We hebben het eerder gezegd, en we herhalen het: deze fase van gnosis is een van de moeilijkste — niet alleen voor wie intellectuele kennis ontvangt, maar vooral voor wie haar werkelijk beleeft.

Men zegt weleens dat hoogstaande gnostici, wanneer ze dit stadium bereiken, er vaak lange tijd in blijven hangen — sommigen verlaten het nooit, zelfs niet tot aan hun dood — tenzij ze hun eigen onwetendheid erkennen. Zoals Plato zei over Socrates in diens beroemde uitspraak: “Ik weet dat ik niets weet.” Ware kennis begint met het erkennen van onwetendheid.

Hoeveel kennis de gnosticus ook verzamelt, hij moet toegeven dat zekerheid over deze fase voorlopig buiten bereik blijft. Wie weigert dat toe te geven, blijft gevangen in deze staat, niet in staat om het ware wezen van het bestaan te vatten.

Sommige gnostici gaan nog verder en stellen dat zelfs als we deze fase op een dag begrijpen, er altijd een fase zal zijn die eraan voorafging — totaal onbekend voor ons.

Zo blijft onwetendheid steeds aanwezig. Vandaar het gnostische gezegde:
“Onwetendheid is de oorsprong, en kennis de uitzondering.”
Er zal altijd een fase zijn die we niet begrijpen, hoe veel we ook leren. En juist dát is wat de mens naar kennis drijft — omdat onwetendheid de voornaamste motor is achter vragen, onderzoek en ontdekking. Daarin ligt het pad van gnosis als een vorm van verlossing: je zoekt omdat je niet weet. Zonder onwetendheid zou kennis geen bevrijding zijn — net zoals zonder duisternis er geen behoefte zou zijn aan licht.

Als je wilt weten, moet je eerst erkennen en aanvaarden dat deze fase — wat wij het absolute niets noemen — volledig onbekend is. Het is het begin, de bron van dit bestaan. Maar het “begin” of de “bron” noemen betekent niet dat het de eerste of enige fase is — er kunnen andere zijn, volledig buiten ons begrip.

Wat er hier toe doet, is niet het onbekende in zijn geheel, maar de fase die direct voorafging aan dit bestaan — want het begrijpen ervan is de sleutel tot het begrijpen van alles wat is.

Daarom keren verlichte gnostici terug naar dit bestaan — niet doelloos, maar om te begrijpen wat te begrijpen valt, en om het onbekende te laten rusten waar het hoort. Ze weten:
“Als het geheel niet gekend kan worden, mag het deelbare niet worden opgegeven.”

Ze richten zich op het kenbare, in plaats van zichzelf te verliezen in wat op dit punt nog ondoorgrondelijk is.

Onze aanwezigheid in deze wereld is een kans om ten minste dit bestaan te begrijpen — want dat kan ons misschien ooit toelaten om het onbekende te doorboren en te verlichten met inzicht.

Het centrale punt hier is dat het absolute niets de mysterieuze fase is die direct voorafging aan dit bestaan. Het onderzoek stopt daar — tot de dag komt waarop we het kunnen begrijpen, ofwel van binnenuit dit bestaan, of daarbuiten.

Dat betekent niet dat wat eraan voorafging niet bestaat. Het betekent alleen dat we er niet over kunnen spreken zolang we het absolute niets zelf niet begrijpen. Voor nu moeten we terugkeren naar ons huidige bestaan en nadenken over hoe het voortkwam uit die leegte — hoe licht werd geboren uit duisternis.

Zoals je weet, verschillen de hoogstaande gnostici in hun visie op deze totaal onbekende staat van “absoluut niets.” Ze vallen uiteen in drie grote benaderingen:

  • De deïsten

  • De atheïsten

  • De onverschilligen

Sleutels tot het begrijpen van het absolute niets

  1. Deze fase is noch goddelijk, noch demonisch.
    Ze heeft geen wil, geen bewustzijn, geen wetten.
    Ze grijpt niet in, beloont niet, straft niet.
    Ze overstijgt morele dualiteit en religieuze symboliek.

  2. Deze fase is de puurste vorm van onwetendheid.
    Niet in de zin van domheid,
    maar van totale afwezigheid: geen kennis, geen bewustzijn.
    Het is de toestand die voorafgaat aan elk concept — vóór het zelf, vóór de ander.

  3. Ze gaat alle bekende categorieën vooraf:
    tijd, ruimte, logica, schepping, identiteit, licht, materie, energie…
    Het is de ultieme ontkenning die voorafgaat aan elke bevestiging.

  4. Ze is de ware oorsprong.
    Maar niet in religieuze zin van een “Schepper” of “Opperwezen”.
    Ze is veeleer de donkere baarmoeder waaruit het zijn, het denken en het bewustzijn geboren zijn.

De rol van namen en de betekenis van het woord ‘niets’

Wanneer we spreken over het niets, bedoelen we geen plaats of ruimte.
Het is een symbolische term die verwijst naar de afwezigheid die voorafging aan elke aanwezigheid.

Daarom zeggen gnostici:

“Het niets is geen ding — het is de afwezigheid van alles.”

Deze nuance is essentieel, want het menselijke verstand probeert alles te objectiveren, te benoemen of tot concept te maken.
Maar het absolute niets is de afwezigheid van elk object, elk concept, elke dimensie.

Het symbool van water

Water is het krachtigste symbool dat gnostici gebruiken om deze fase te beschrijven.
Waarom?

Omdat water vormloos is.
Het past zich aan alles aan, vult alles op, biedt geen weerstand.

Het niets is zoals water:

  • Het baart alle vormen zonder zelf een vorm te hebben.

  • Het gaat het leven vooraf zonder zelf levend te zijn.

  • Het bevat alles zonder zelf begrensd te zijn.

Daarom wordt in oude tradities — Soemerisch, Egyptisch, Hindoeïstisch, Chinees, en zelfs in mystieke teksten van de vroege abrahamitische stromingen — gesproken over het “oerwater” als beeld van de oorspronkelijke staat.

In de gnosis symboliseert water potentieel:
alles komt eruit voort, maar het zelf blijft onaangetast.

Waarom kunnen we het niets niet beschrijven?

Omdat beschrijving contrast vereist.
En in het absolute niets bestaat er niets om iets anders mee te vergelijken.

Er is geen zelf of ander, geen donker of licht, geen beweging of stilstand.
Daarom faalt alle taal.

We spreken niet over het niets om het te verklaren —
we spreken erover om te wijzen voorbij het begrip.

Daarom gebruiken de hoogste gnostici symbolen en metaforen
niet om te vereenvoudigen,
maar om het verstand te beschermen tegen instorting.

Het verstand kan de pure leegte niet direct confronteren:
het moet het geleidelijk, symbolisch, benaderen.

Van het niets naar de adem: het begin van het bestaan

Uit het absolute niets ontstond het allereerste fenomeen:
de Adem.
Een symbolische term die door gnostici wordt gebruikt om de subtiele overgang van niet-zijn naar zijn te beschrijven.

Deze adem is geen goddelijke wil, geen geluid, geen kracht zoals wij die kennen —
maar een soort trilling of verstoring binnenin de stilte van het niets.
Het is geen beweging in de ruimte — want ruimte bestond nog niet —
maar een impuls binnen de structuur van de afwezigheid zelf.

De gnostici zeggen:

“Uit de stilste stilte kwam de eerste adem…
Niet uitgesproken, niet gehoord — maar gevoeld door de ziel van het niets.”

Deze adem was het begin van het begin.
Ze droeg in zich het potentieel van alles:
licht, geluid, dimensie, tijd, zijn, zelfbewustzijn.

Uit deze adem ontvouwde zich de eerste polariteit:

  • licht en duisternis

  • ik en ander

  • leven en dood

  • vorm en vormloosheid

  • geest en materie

Zo begon de architectuur van de werkelijkheid.

Heeft het niets dit gewild?

Nee. Volgens de gnosis heeft het niets geen wil.
Het handelt niet uit bedoeling of verlangen.
Het ontstaan van de adem uit het niets was geen daad van schepping.
Het was een ontvouwing, zoals een zaad ontkiemt — niet omdat het ervoor kiest, maar omdat het moet.

Gnostici verwerpen het idee van een almachtige schepper in deze fase.
Niet omdat zij het heilige ontkennen,
maar omdat ze het elders situeren.

De adem is heilig — niet omdat ze gewild was,
maar omdat ze de eerste was.
Ze is de eerste spiegel waarin het niets een glimp van zichzelf zag.

Van adem naar bewustzijn

De adem breidde zich uit en bracht bewustzijn voort.
Geen volledig bewustzijn,
maar de eerste schaduw ervan —
het fluisterzachte besef van “ik ben”.

Hier begint het gnostische pad:
van niets ➝ naar adem ➝ naar bewustzijn ➝ naar afscheiding ➝ naar vraag ➝ naar reis.

Vanaf dat punt ontvouwt zich de rest van het bestaan.

En de taak van de gnosticus is om dat pad terug te volgen
niet om het bestaan uit te wissen,
maar om terug te keren met inzicht.

De drie gnostische houdingen tegenover het absolute niets

Doorheen de geschiedenis hebben gnostici het concept van het absolute niets op drie hoofdmanieren benaderd.
Elke houding weerspiegelt een diepere positie tegenover onwetendheid, bestaan en betekenis.

1. De deïstische gnosticus

Deze gnosticus ziet in de adem een spoor van een verborgen wil.
Hoewel het niets zelf geen intentie heeft, gelooft hij dat de adem een innerlijk doel draagt.

Hij spreekt over een subtiele god,
niet zoals de goden van religies,
maar een die in het bestaan geweven is
een aanwezigheid die niet beveelt, maar essentieel is,
zoals zwaartekracht of tijd.

Voor hem was de adem geen toeval,
maar een heilige noodzakelijkheid
geen bevel, maar een onvermijdelijk gevolg.

Deze gnosticus gelooft in zin,
zelfs als die zin nog niet gekend kan worden.

2. De atheïstische gnosticus

Deze gnosticus volgt hetzelfde pad — niets ➝ adem ➝ zijn —
maar verwerpt elk idee van hogere wil of bedoeling.
Hij ziet het ontstaan van de adem als een natuurlijke gebeurtenis,
een wiskundige onvermijdelijkheid
niet heilig, niet vervloekt — gewoon werkelijkheid.

Hij zoekt geen betekenis in het begin,
maar in wat er uit voortkomt:
leven, intelligentie, mededogen, bevrijding.

Zijn reis is geen zoektocht naar hereniging met het goddelijke,
maar naar volledige kennis van deze werkelijkheid,
zodat hij vrij kan zijn binnen haar grenzen.

Voor hem is de adem niet heilig —
maar het feit dat we haar kunnen waarnemen,
maakt haar wonderbaarlijk.

3. De onverschillige gnosticus

Deze gnosticus bevestigt noch ontkent.
Hij ziet het niets, de adem, het zijn —
maar weigert zich eraan te hechten met geloof, hoop of twijfel.

Hij leeft in bewustzijn,
maar probeert niets te bezitten of te verklaren.

Zijn pad is er een van stille observatie
niet uit apathie,
maar uit nederigheid.

Hij spreekt niet over god, wetenschap of bestemming.
Hij wandelt, simpelweg.
En in zijn stilte vangt hij soms waarheden op
die zowel de deïsten als de atheïsten ontgaan.

Laatste gedachte

Welk pad de gnosticus ook bewandelt,
hij keert uiteindelijk altijd terug naar dezelfde grens:

de drempel tussen weten en niet-weten,
tussen adem en stilte,
tussen zijn en niets.

Daar wacht hij
niet op een antwoord,
maar op de volgende adem.

Pin It on Pinterest